Terug        

 

ANDREA

Tien uur.
Het collectieve mitrailleurachtige geratel stopt abrupt. Er is geluid van tientallen voeten die zich vol ongeduld schrap zetten en het doffere geluid van rollende rubberwieltjes over linoleum. Her en der klinkt nog het staccato getik van iemand die niet in de gaten heeft dat het pauze is. Opgeluchte zuchten ontsnappen, worden ingehouden de ruimte ingeblazen. Dan haar zachte voetstappen die achter hem langs zweven. Het ijle geluid van ruisend textiel dat zijn rugleuning raakt en nog juist even zijn pols liefkoost. Speciaal voor dit kleine genot laat hij zijn arm over de rugleuning van zijn stoel bungelen.
Vijftien kirrende meisjesstemmen in een kring verheerlijken Beatlesongs en Zündapps waar ze achterop mogen zitten. Een golf van stemmen over het touperen van haren, patronen voor strakke rokken die hip zijn, droogshampoo, schommelingen in de cyclus en ladders in kousen, komt aangerold, ebt weg. In de stilte daarna is er het geluid van klokkende vloeistof, lepeltjes die driftig in kopjes roeren, boterhamtrommeltjes die open en dicht gaan, gekauw, geslik, gegiechel, waarna een nieuwe golf komt aangerold. Als hij zich concentreert, de geluiden filtert, blijf haar stem over. Rustig melodieus als het over dagelijkse dingen gaat, gepassioneerd als het over ballet of klassieke muziek gaat. Ballet is haar grote passie, ze danst in de avonduren, vangt hij gespitst op.

Bij het kennismakingsrondje op de afdeling gaf ze hem een kleine droge hand: "Ik ben Andrea, ik krijg de plek naast je."
Een verrukte huivering maakte zijn knieën week en met slappe kaken, alsof hij op het punt stond te gaan klappertanden, had hij gehakkeld: "Ik…. ik ben Ties", volkomen in de war gebracht door de geur van Lavendel Lux die zij uitwasemde.

------Lux, de zeep van zijn moeder. Zijn moeder die in fel zonlicht op een vroege zomerochtend vol hoop, grote witte lakens ophangt over een waslijn op een grasveld. Zij draagt een jurk met rode bloemen. Malse, blote armen, veilige warmte die hem optilt, een neus die hem besnuffelt, gekriebel van losgeraakte haren en haar lieve woordjes, zo dichtbij dat hij haar lauwe adem in zijn hals voelt.
Haar schaterlach van puur geluk als ze hem neerzet en hij tegen het door de wind opbollende laken loopt, dat mee lijkt te klapwieken op de cadans van deze zomervreugde, en voorover in het gras valt.
Zijn moeder die hem altijd opvangt als hij struikelt en quasi moppert op haar ventje van twee en een half dat zo onhandig is en overal naast grijpt. Zij brengt hem naar het instituut in Grave als hij zes is, nadat retinoblastoom eerst zijn ene en daarna zijn andere oog verwoestte. Hij draagt zijn eerste protheses en realiseert zich dat moedertranen zout smaken en de zijne ook als hij ze dapper inslikt.
De fraters van het blindeninstituut stomen hem klaar voor het leven. Ze leren hem lezen, met een stok lopen, een blindengeleidehond verzorgen. Zetten hem een zonnebril op als hij de protheses niet meer verdraagt. Geven hem een beroepsopleiding. Bezorgen hem een baan bij de Gloeilampenfabriek in Eindhoven. Zoeken een hospita met ervaring met blinden. Zelfs een mevrouw Jansen regelen ze om hem van de bus naar zijn werk en omgekeerd te brengen, maar over het gevoel dat iemand als Andrea bij hem teweeg kon brengen, hadden ze gezwegen. Het andere geslacht bestond uit moeders, tantes, nichtjes en mevrouw Jansen.------

Ze zit links van hem, de plaats naast de papierkast, waar ook zijn voorraad braillebriefpapier ligt. Soms als hij denkt een fout getikt te hebben, legt hij zijn koptelefoon neer en roept haar naam. "Andrea, wil je even controleren?"
"Dommie," zegt ze dan tegen hem, gaat op zijn stoel zitten, gumt neuriënd zijn foutje, blaast het gumsel weg. "Zo ruikt onschuld,"denkt hij als hij gretig naar haar adem speurt. Ze zet de juiste letter op de juiste plaats en luistert met zijn oordopjes naar de tekst in de dictafoon. "Hier weer verder typen Ties," veert licht als lucht op en ruist met haar rokken naar haar eigen stoel, waarna hij hartstochtelijk naar de pauze en naar haar textiele aanraking verlangt.

Tijdens een van de pauzes vangt hij de stem op van Tineke, die met een grof Brabants accent vraagt: "Andrea, als gij zo goed kent balletten, kende gij ook wellus wat pirouetjes voor ons moake zeker?"
Er is iets ijzigs in de manier waarop Andrea opstaat, registreert hij. Hij hoort de kring wijken. Niemand kauwt, niemand slikt. Een soort aanloopje, een huppeltje en een geluid als van een wapperende vlag, waarvan hij het nafluisterende briesje in zijn gezicht kan voelen. En nog eens en nog eens. Niemand reageert.

Uit de manier waarop iedereen zijn plekje opzoekt kan hij afleiden dat het bijzonder is geweest. Iets wat boven de maten van een typekamer uitstijgt.
Vanaf nu hoort Andrea er niet meer bij. Steeds vaker blijft ze in de pauzes naast hem zitten. Omdat zìj van deze muziek houdt, verdiept hìj zich 's avonds in Scarlatti en Brahms.
Zìj leest Henry Miller. Hij stelt bij de blindenbibliotheek alles in het werk om deze auteur ook te kunnen lezen. Als ze niets voor hem kunnen vinden, leest ze Millers boeken voor hem in op bandjes die hij thuis beluistert. Hij tikt gedichten op zijn braille Pichtmachine . Ze hamert van binnenuit tegen zijn slapen, ze ruist dag en nacht mee in zijn bloed. Op zijn kamer droomt hij zich de minnaar die de terloopse aanrakingen van overdag inruilt voor vurige passie, lippen gedrukt op fluwelen huid, aanrakingen, teder en vrij, of dierlijk naar gelang de droom. " O, haar te mogen zien en dan sterven."
Hij voelt zich gelukkig. Zo gelukkig dat het hem bijna ontgaat dat mevrouw Jansen die hem zo trouw naar de bussen begeleidt, met pensioen gaat. Andrea neemt de taak van mevrouw Jansen over. Ze loodst hem met een aangeboren gemak over het perronnetje de stadsbus in, elke rij passagiers negerend.

Hij is in de zevende hemel. 's Morgens als hij uit de bus stapt roept ze al van verre zijn naam: "Ties! Hier ben ik, ik heb me alweer niet verslapen!" Hij blijft dan staan, hoort haar dichterbij komen, waarna zij hem zacht bij de elleboog neemt en 952 passen lang naast hem zweeft, richting typekamer. Bij elke oneffenheid geeft ze een drukkend signaaltje. Wat mevrouw Jansen in acht jaar niet voor elkaar kreeg, heeft zij binnen een week onder de knie. "Je bent een wonder, Andrea" zegt hij wel eens. "Je laat een blinde elk stoeprandje zien. Mijn blindengeleidehondje."
"Waf" zegt ze dan en trekt zijn elleboog tegen zich aan, waarbij hij haar zachte meisjesborst door zijn overjas heen denkt te voelen. "O Andrea." Zijn hart krimpt.
Zijn roes kabbelt voort. Hij vertelt haar over zijn jeugd. Wijdt haar in in het brailleschrift. Zij probeert haar passie voor dansen aan hem uit te leggen. " Het loskomen van de grond, het mystieke gevoel, het me één voelen met de muziek, Ties, de energie die dat me geeft, ondanks mijn zere tenen. Niets of niemand kan daar tegenop."

Hoe lang had hij gedacht dat dit verslavend ritueel door mocht gaan?

Een peilloos diepe ijzingwekkende huiver neemt bezit van hem als hij verneemt dat ze gekozen is voor 'Het Nationaal Ballet'
Ze werkt de maand nog uit. Lompe Tineke, met haar geur van stal, zal hem voortaan naar het station duwen. Het idee over een Tineke die vol passie vertelt over boterhammen met spek, stuit hem tegen de borst.

"Ik wil Andrea iets geven bij het afscheid," denkt hij in paniek. "Mijn braillegedichten!" Zijn hospita leent hem een tas.

Stilletjes doet hij zijn overjas aan. Zij wacht op hem. Het voelt alsof hij met een verschrikkelijke open wonde naast haar loopt. Ze zwijgen. Hij drukt haar arm wat dichter dan normaal tegen zich aan. Haar heup, nog 900 passen schuierend tegen de zijne. Hun laatste dans. Zijdelingse hartstocht. Brahms' opus 102 jaagt als een orkaan door zijn borst.
"Nou Ties, dat is dan de laatste keer," zegt ze luchtig. Ze pakt zijn hand en drukt een kus op zijn wang. Ze zet hem op het perronnetje. De bus is er nog niet. Hij hoort haar hakjes. "Ach," denkt hij, "kon ik haar maar zien." Hij draait zijn hoofd in de richting van het wegklikkend geluid . Iets raakt zijn knie. De tas! Hij moet haar het cadeautje nog geven. Hij doet een pas in haar richting. Wankelt. Hij hoort mensen gillen, piepende remmen, ruikt asfalt, verbrande rubber, een geluid van verblindend staal op staal, degens die zich door zijn lege oogkassen naar buiten vechten. En daar staat ze: in het volle LICHT. Ze draagt een jurk met rode bloemen. Iemand schreeuwt zijn naam. Een wolk van haren valt over zijn gezicht. Hij voelt een warme adem in zijn hals. Een adem van geruststellende onschuld. Een blad papier waait tegen zijn vingertoppen. Hij leest de braillepuntjes.

Wit opbollende lakens, klapwiekend als de vleugels van een engel, tillen hem op. Andrea, ga met me mee.