Artisanna's verhaal "Weemoed" werd genomineerd en goed genoeg bevonden voor publicatie in het boekje "Eindhoven verwoord" (ISBN-10 9086800378 / ISBN-13 9789086800377)
Op blz. 48 prijkt haar bijdrage.

 

Geïnspireerd door het thema Eindhoven verwoord getuigden 147 inzenders uit het hele land van hun liefde voor deze stad. Zowel in verhalen als in gedichten. De jury koos er 18 voor publicatie in deze bundel. Mooie teksten, soms over het heden, soms over het verleden, vrijwel altijd vervuld van de geest van Philips en stuk voor stuk getuigend van talent.

Terug


Weemoed

De ijle draden die de nacht met de dag verbinden hadden haar droom opgerold tot een kluwen die zich niet liet ontwarren. Hoogste tijd voor koffie.
De Rohrschach-achtige vlek op de voorpagina van het regionale dagblad deed haar nog het meest denken aan een purperen platgetrapte fuchsia met willekeurig overeind gebleven meeldraden. Toen ze eenmaal haar bril had opgezet ontrolde zich paginabreed een skyline 'in volle glorie'. Het bijbehorende artikel informeerde de lezer dat deze prachtige foto dertig kilometer verderop vanaf een eenenveertigste verdieping was genomen op een heldere ochtend in oktober. De zon gevangen in staal en glas. Een inzetje beschreef de genummerde pieken in het zwerk. 'Eindhovens bouwkunst komt tegenwoordig boven het maaiveld uit', dacht ze, terwijl ze haar pantoffels verwisselde voor een paar hippe laarsjes, haar oude regenjas van de kapstok griste en heimwee haar besprong als een ongetemd beest. De tweelettergrepige naam van een vroegere geliefde dreinde mee in de cadans van de wagonwielen van treinstel 5271 richting Eindhoven.
Het beloofde een onnatuurlijke broeierige najaarsdag te worden. De stad tekende matheid en gelatenheid. Er heerste een ongewone stilte. De linkerhak van haar laarsje was losgeraakt. Haar ongelijke tred weerkaatste tegen de gevels, waardoor het leek alsof er een mank paard door de stad stapte. Het rode plaveisel exposeerde een abstract schilderij van platgetrapte resten. Een krant woei lusteloos tegen de donkere etalage van een postzegelhandel. De stad werd gedomineerd door gehelmde bouwvakkers die onverstoorbaar bezig waren leidingen in een opengebroken stuk trottoir bloot te leggen, doorkijkjes te creëren naar parkeerterreinen, een bioscoop te barricaderen en kleine neringdoenden te verjagen. Het hart werd uit de stad gehaald, een transplantatie voorbereid. Bij 's lands grootste drogist nam ze blindelings een flesje shampoo uit het schap. Zoals in elke stad of dorp had ook hier grootschaligheid zich genesteld in uniformiteit. 'Tu quoque, Eindhoven, stad waar ik ooit gelukkig was', mijmerde ze. Onder prestigieuze overkappingen van een paar winkelcentra sukkelde ze massa's rekken met veelkleurigheid voorbij, hier en daar terloops voelend aan de dunne stof van het gifgroen, felroze, geel, koningsblauw, ten hemel schreiend azuur en het schele oranje van verleidelijk gerangschikte anorexiemaatjes, dit najaar voorgeschreven door modeontwerpers met grote namen en dito hebzucht, ook wel 'commercieel inzicht' genoemd. Zij zouden de potten goud aan het eind van de rekken met regenboogkleuren op mogen delven in elke stad. 'Waar maak ik me druk over?', monoloogde zij voort, 'l'histoire se répète'. En ze dacht aan de Twiggy-typetjes eind jaren zestig, sommigen behept met een aandoening die nog ontdekt moest worden.
Op de lauwe adem van de najaarswind zweefden flarden van monotoon doctrinair geschreeuw zonder weerwoord. Tegenover een groot warenhuis kreet een man in een rolstoel alsof hij zich voor de open poorten van de hel bevond. Zijn angstaanjagende onbegrijpelijke oneliner ging over in geprevel toen hij een kind schuin tegen zijn schouder drukte en het zijn handen oplegde. Het grote montuur van zijn bril hing scheef tegen de wang van een meisje . Een lok van haar losgewaaide rode haar strengelde zich frivool om zijn hemelwaarts priemende wijsvingers die zich van zijn opleggende handen leken los te maken. De bleekblauwe ogen in het met sproetjes bezaaide gezicht van het meisje zochten onthutst de hare. Een kleine kring toeschouwers keek geamuseerd toe. 'Een stad leeft bij de gratie van haar tolerantie', dacht ze en liep door.
Haar gepeins werd onderbroken door een jongetje dat vanuit een draaimolen, gezeten op een stoere minimotor, vrolijk zijn handje naar haar opstak. Ze bleef staan, louter om te genieten van de manier waarop hij zijn hoofdje in zijn nek gooide van plezier als zij terugzwaaide. De laagstaande zon blikkerde in de plusglazen van de uitbater die staande meedraaide, waardoor het leek alsof deze, elk rondje opnieuw, reeksen samenzweerderige knipoogjes op haar afvuurde.
Opgepept door dit voorvalletje betrad ze even later, voortgestuwd door het beest, een etablissement dat zij nog kende uit het verleden. Destijds had niemand van de vier -naar later bleek- stamgasten, opgekeken toen ze er op een dampende middag als deze voor het eerst was binnengestapt. Ze hadden zwijgend in hun kelkjes gestaard, de kastelein knikkebollend met de rechteronderarm leunend op de tapkraan. Vanuit een door een gordijn verduisterde hoek hadden klaterende geluidjes geklonken gevolgd door een knorrig orgastisch aandoend kreetje, overgaand in een loom zoemend geluid als van een dikke bromvlieg zonder richtingsgevoel in een oververhitte kamer op een hoogzomerse namiddag. Een gezette vrouw in een jurk met oplichtende bloemetjes, dompelde, het textiel tot boven haar dikke knieën opgetrokken, wijdbeens op een krukje gezeten, haar voeten in een teiltje. De kastelein, hierdoor uit zijn lethargie gewekt, had, een hoofdgebaar makend naar de hoek, totaal onaangedaan tegen haar gezegd: "Dat is mijn vrouw, zij spreekt het zuiverste Eindhovens van de hele stad". Toen ze hem vragend had aangekeken, ging hij verder:" Eén klas lagere school en sindsdien geen woord meer bijgekomen", waarna de kelkjesdrinkers zich eensgezind naar haar hadden omgekeerd en haar afwachtend hadden aangekeken.
Tegenwoordig stond deze zaak bekend om de lekkere cappuccino, leuk mannelijk personeel en een prachtig authentiek interieur. Met name het oude, donkerrood geverfde plafond maakte nog altijd grote indruk op haar. In diverse discussies, die ze daar in het verleden gevoerd had, had ze zo vaak omhoog gekeken, dat ze meende elk barstje in het plafond te kunnen herkennen. Soms 'las' ze in de structuur van het hier en daar afgeschilferde plafond in de blootliggende kalk nog het gedicht dat haar destijds gepassioneerd was voorgelezen. In dolle vreugde om een succesvol aanzoek had iemand eens een bitterballetje dermate enthousiast omhoog gegooid dat het snackje recht boven de tap was blijven plakken. Ze wist nog precies waar. Zèlfs meende ze de vurige liefdesverklaring, haar aangedaan door een twee hoofden kleinere donkere jongen met fluweelbruine ogen, komend uit een overzees gebiedsdeel, in de vorm van een hart weerspiegeld te zien in de donkerrode glans. In de hoek rechts boven de bar kleefde de oerkreet van een toen al wat oudere schilder. Een schreeuw van vreugde en verdriet tegelijkertijd. Toen bij de geboorte van zijn eersteling bleek, dat dit kind niet aan zijn lendenen ontsproten kon zijn ( want een mooi negerjongetje zag het levenslicht in zijn aanwezigheid), brulde hij reeds het volgende uur onder het bloedrode plafond: "Het is een zoon, zwart als de nacht, maar mijn naam zal hij dragen!" Na al die tijd voelt ze nòg de doodse stilte en het diepe respect voor zoveel grootsheid, die vooraf gingen aan de rode wijn, welke die avond rijkelijk vloeide, evenals de tranen van de schilder, die, later toen de rekening kwam, onder luid gelach zijn 'zwarte zaad' te berde bracht.
Ach, de liefdesbekentenissen, het gestamel, gestotter, de ruzies, de passies van het goedmaken: alles vormde een landschap op het plafond van deze door de tijd gelouterde zaak.
Zovèr was ze in haar verleden afgedaald dat ze de aanwezigheid van een correct geklede onbekende ober, die met de blocnote in aanslag voor haar stond, niet had opgemerkt. "Wat mag het zijn voor mevrouw?", vroeg hij, haar ondertussen van boven naar beneden taxerend. "Cappuccino graag", zei ze, waarna hij discreet een kaartje op haar tafeltje legde. Toen ze eindelijk na veel gerommel in het handtasje haar leesbril had gevonden, las ze dat de zaak was overgegaan in handen van wéér een andere eigenaar. Er stond een rigoureuze verbouwing op stapel. De zaak zou dus tijdelijk gesloten worden.
De cappuccino werd gebracht. Minder schuimig dan ze gewend was, constateerde ze. Met het kaartje in haar hand vroeg ze aan de ober: "Wat gaat er met het plafond gebeuren?". Met een van enthousiasme overslaande stem kraaide de jongen, dat het gehele ouderwetse interieur een totale verandering zou ondergaan. Het plafond zou strak felroze worden. Veel glazen tafeltjes, jaren-vijftig gifgroene- en pauwblauwe kuipstoeltjes, retro serviesgoed, hip personeel. "Ja leuk", zei ze en bij deze leugen dwarrelde er een reusachtige donkerrode schilfer van het plafond naar beneden. Voorzichtig nam ze de schilfer tussen duim en wijsvinger en liet hem ingepakt in een servetje, in een vakje van haar handtas glijden. De ober keek haar bevreemd aan. "Keuringsdienst van Waren", zei ze nonchalant, wetend dat haar vrienden van vroeger zo'n uitspraak gewaardeerd zouden hebben.
Buiten struikelde ze bijna over het provocerend uitgestoken opgezwollen, met rafelig verband verbonden blote been, opgesierd door een grove wandelschoen, van de stadsprediker in zijn rolstoel. Terwijl hij zijn ogen in de hare boorde, bulderde hij: "JESUS LEEFT! HOE LANG ZAL DEZE STAD NOG LEVEN! HOE LANG ZULT U NOG LEVEN?"
Met de hete adem van het beest in haar nek, een krop in haar keel en een hart zwaar van weemoed, zich vaag realiserend dat haar vluchtgedrag geregistreerd zou worden door de talloze bewakingscamera's die de stad telde, holde ze klepperend, richting perron zes.



Artisanna , augustus 2006

Terug