In 2006 werd in Helmond voor de zevende maal een schrijfwedstrijd om de Literatuurprijs Helmond georganiseerd. Het thema van de wedstrijd was " de Ander "

Er werden 93 verhalen en 87 gedichten ingezonden. De beste verhalen en gedichten werden gebundeld in het boekje " de Ander" ISBN-10: 90-80458-2-5 / ISBN-13: 978-90-8084-2-4. Artisanna's verhaal "Jochem" werd ook gepubliceerd.

Terug


Jochem

Blijkbaar had niemand het nodig gevonden hem vandaag te kleineren. Nu hij de klusjes had afgemaakt die zijn collega's op kantoor hadden laten liggen, voelde hij zèlfs iets van respect van hun kant. Met een licht prettig gevoel stapte hij dan ook na werktijd op zijn fiets. Stug trapte hij tegen de wind in. De lauwwarme herfstwind had ondanks de kracht, iets troostends toen deze in de kraag van zijn overjas uitademde als een tevreden geliefde. Nog een kilometer of vijf en hij zou zijn fiets kunnen toevertrouwen aan het schuurtje van het huis, dat hij en zijn vrouw Suus vijftien jaar geleden hadden gekocht in een beloftevolle nieuwbouwwijk.
Daar kwam het plantsoen in de oude dorpskern al in zicht. De bank die daar stond, werd overwoekerd door prikachtig struikgewas. De beukenhaag erachter was niet onderhouden en was op sommige plekken opengevallen. Het was een aanslag op zijn gevoel voor orde. Een smet op zijn netvlies. Hij zag alles graag netjes in het gelid. Symmetrie, daar werd hij blij van.
Een groepje jongens van een jaar of tien, die allemaal tegelijkertijd het hoogste woord voerden, stoof uiteen als een zwerm vogels bij een onverwacht geluid, toen hij aan kwam fietsen. Hij was er zich niet van bewust dat hij iets dreigends uitstraalde met zijn grote brede gestalte, zijn enorme handen om de handvatten geklemd alsof hij iets in een wurggreep hield.
Ja, als het toen met Suus niet mis gegaan was, zou hun kind nu ook de leeftijd van deze jongens hebben, dacht hij vaagjes. Hij fietste door één van de vijf straten die het dorp rijk was. Impulsief zette hij zijn fiets in het rek voor de deur van een winkel. 'Rietkerken, diervoeders en planten', stond er met ongelijke letters in een scheefgetrokken boog op de etalageruit. 'Even wat lekkers kopen voor mijn Tesje', dacht hij. Zijn vogeltje veerde altijd blij op en hipte opgewonden, zodra hij de huiskamer binnenkwam. Hij genoot van het vooruitzicht zijn hand in de kooi te kunnen steken, het roze/bruine bobbeltje op haar snaveltje te masseren en tegelijkertijd met zijn duim, als terloops het kwetsbare nekje te strelen. Daarna zou hij behoedzaam zijn hand sluiten om met het beestje op de bank te gaan zitten. Altijd als het vogeltje bewoog in zijn licht gesloten grote hand voelde hij een rilling opkruipen vanaf zijn onderste ruggenwervel naar boven toe. Ergens achter zijn ogen spatte dit gevoel als een zeepbel uit elkaar. Het bezorgde hem steeds een prikkelend, niet onaangenaam vochtig gevoel in zijn ogen. Zijn Tesje had het zachtste dons, kraaloogjes als zoete krentjes, nergens had hij ooit tederder blauw of mooier groen gezien. Terwijl hij op de bank zat zou hij Suus opdracht geven de kooi schoon te maken en het voer en het water te verversen. Zij zou het, zoals altijd, zonder morren doen. Als hij zijn kleine Tes weer in de kooi terug zou zetten zou ze met haar vier teentjes liefdesbrieven in hiëroglief in het maagdelijke schelpenzand schrijven. Zijn tedere woordjes zou zij timide beantwoorden met het tweelettergrepige woord dat hij haar geleerd had: 'lief-juh'. Hij hield zielsveel van zijn grasparkiet.
Terwijl hij zijn snoepvoer afrekende bij de oude heer Rietkerken, die inmiddels de tachtig gepasseerd moest zijn en alles nog met de hand telde, viel zijn oog op een bloeiend plantje in een pot. Hij liet het leuk inpakken. Hij zou het Suus geven, om in de keuken te zetten, zodat het evenwicht in de huiskamer niet verstoord zou worden. Suus hield van plantjes. Gisteravond waren de dingen weer eens uit de hand gelopen. Het Kaaps viooltje zou alles goed maken. Vandaag zou alles in orde komen. Hij voelde het gewoon.

Even later rijdt hij door het gangetje om achter zijn huis te komen. Zorgvuldig zet hij zijn fiets op slot in het schuurtje en loopt over zijn keurige gazon naar de achterdeur. Hij steekt de sleutel in het slot. Hij hoort de geruststellende klik waarmee de deur openspringt. Hij gaat de keuken binnen. Alles van de vorige avond staat nog precies in dezelfde volgorde op het aanrecht. De feestelijke ovenschaal, inmiddels verlepte rauwkost, een dichte fles wijn, de kurkentrekker ernaast en een kannetje sinasappelsap, waarin het vruchtvlees naar beneden is gezakt. Hij zet zijn plantje erbij. "Verdomme, waar zit ze?", denkt hij.

Als Suus de sleutel in het slot hoort, veert ze op. Even weet ze niet waar ze is. Ze ligt op de bank in de huiskamer, onder een fleece deken, met haar kleren aan. Als ze haar hoofd beweegt, voelt ze een bonkende pijn achter haar rechteroog. Ze krijgt het oog niet open. Paniek giert door haar heen als ze de stem van Jochem hoort: "Suus? Suusje, ben je thuis? Ik heb een plantje voor je meegebracht". Ze probeert overeind te komen, maar valt als een voddenbaal terug op de bank. Vaag herinnert ze zich dat ze zich vanmorgen aangekleed heeft en zich voor haar werk heeft ziek gemeld. "Alweer?", had de afdelingschef gevraagd. . Zijn stem had kil geklonken. Door een waas ziet ze Jochem de kamer binnenkomen.
"Suus, kom je nou", hoort ze zijn stem. "Sta eens op, je bent toch niet ziek?"
"Ga je plantje nou een plaatsje geven. Ik wil nù met Tesje op de bank, dan kun jij ondertussen de kooi schoonmaken".
"Schoft!", zegt ze en nog eens, "schoft. Ik ga bij je weg. Definitief!"
Uit de afgemeten manier waarop ze dit zegt, maakt hij op dat het ernst is. Aarzelend loopt hij naar de bank om haar overeind te helpen. Ze weert hem af.
"De kooi moet schoon", zegt hij dwingend.
Als hij terugloopt om het licht aan te maken, ziet hij haar. Hij ziet de vorige avond in brokkelige beelden op zijn netvlies terugkomen. Beelden die hij liever niet ziet.
Kaarsjes had ze aangestoken. En ze had hem iets gevraagd. Wat ook al weer? O, God ja, o God, o God. Haar vraag had gemaakt dat hij het verdomde kuiltje in haar wang, waar hij vroeger zo dol op was, had willen dicht timmeren, omdat het smaalde. Van haar korenbloemblauwe ogen had hij paarse viooltjes willen maken. Met zijn maat 46 had hij in haar buik getrapt, de plek waar zijn weerloze kind, nog niet groter dan een jong vogeltje, ooit een paar maandjes geleefd had, voordat het in de abortuskliniek bij het afval werd gezet. ' Met 8 weken is de vrucht al in staat om zijn benen te strekken en zijn armen te bewegen', aldus professor Campbell. Zij had zijn kindje niet gewild.
Geschreeuwd had ze niet, gisteravond, toen hij haar mishandelde. Hij ook niet. In stilte had hij zijn vonnis voltrokken. De muren waren dun. Maar waarom, waarom, was hij zo lang doorgegaan? Waarom had hij het niet gelaten bij één stomp, zoals gewoonlijk. Opeens wist hij het weer. Datgene wat tussen de omslagen van het definitieve stilzwijgen zat opgeborgen, had moeten blijven wat het was: een gesloten boek. Zij had de code geschonden. Hij had haar gestraft.
"Jochem, ik wil een kind van je", had ze gezegd "en deze keer wil ik het goed doen". Ja, dat had ze durven zeggen.
Met deze zin staccato hamerend in zijn hoofd, terwijl Suus het fleece over haar hoofd trekt, loopt hij in ijskoude razernij naar de kooi met de parkiet. Door de stand van de oogjes aan de zijkant van hun kopje, hebben papagaai-achtigen een breed blikveld. Je kunt nooit ongemerkt een parkiet besluipen. Zijn kennis over de soort is groot.
Tesje hipt zenuwachtig op haar stokje. Op en neer, op en neer. Hij opent de kooi. "Lief-juh", knarst Tesje. Met zachte, trefzekere greep drukt hij het beestje neer en sleept het met zijn pootjes door het zand, de hiërogliefen verstorend, de liefdesbrieven uitgewist. Afwezig aait hij de donsveertjes in het nekje. Zijn andere hand voltooit wat zijn verstand niet vermag te bedenken. Het moet. Snel en genadeloos wurgt hij zijn grasparkiet. Hij hoort en voelt de tere botjes kraken als droge luciferhoutjes. Met alle kracht die hij in zich heeft smijt hij het levenloze bolletje tegen het vitrinespiegelkastje waarin zijn verzamelde kristal staat. Even lijkt het of Tesje aan het deurtje blijft hangen, alsof ze nog even wil vliegen, haar spiegelbeeld tegemoet. Daarna glijdt ze, een vochtig spoortje achterlatend, naar beneden. Een blauw veertje blijft kleven en wordt door het kristal duizendvoudig weerkaatst.

Artisanna / Pomona, December 2005

Terug