Op 11 maart 2008 vond de pijsuitreiking van de literatuurprijs Helmond 2008 plaats.

Bij die gelegenheid werd er een bundel gepresenteerd met de beste ingezonden verhalen.

Onderaan treft u enige citaten aan uit het jury-rapport van Peter van Vlerken.

Op bladzijde 49 prijkt het mijne:


Terug

 

Een naam als een gedicht

Even ziet hij zich weerkaatst in de dubbele glazen deur. Een oude wat kalende man. Moedeloosheid genesteld in schouders waar een te ruime regenjas omheen hangt als een slappe vlag in de regen. De spiegelende deuren splijten zijn beeltenis bijna geruisloos in tweeën.

Beduusd staat hij in de stationshal. Iemand botst vanachter tegen hem aan, waardoor hij een paar passen voorwaarts struikelt en bijna valt. Het plastic tasje met daarin een blikken doosje met kleurpotloden klettert tegen de tegels. "Sorry ouwe," roept iemand. Als hij zich bukt om de tas op te rapen, schemert er een patroon van vierkantjes voor zijn ogen. Bij het omhoog komen ziet hij rafelige broekspijpen en een paar grove wandelschoenen onder een gordijn uitsteken. Stram verder omhoog komend, ziet hij twee blonde meisjes. Met hun hoofden tegen elkaar lijkt het alsof ze één kapsel hebben. Ze bekijken giechelend een strookje dat ze samen vasthouden. Plotseling ruikt hij de geur van nauwelijks opgedroogde haren van zijn dochters als hij hen voorlas op zaterdagavond.
"Waar zijn de loketten?" Zoekend kijkt hij om zich heen. Het is gonzend vol op deze woensdagochtend.
In het midden van de hal ziet hij een bord met zwarte letters.'Meetingpoint' staat er. Een tiental dames van middelbare leeftijd met identiek grijze kapsels, getooid met kruiselingse riemen van handtassen die hun borsten afplatten, scharrelt als gekloonde hennen onder het bord heen en weer. Even verderop ontdekt hij twee rijen. Hij sluit achteraan. Over schouders en achterhoofden heen ziet hij dat hij niet voor een loket staat maar voor een scherm dat door vliegensvlugge jonge vingers wordt aangeraakt. O ja….een kaartjesautomaat. Zijn oudste dochter had het hem gisteren uitgelegd."Het wijst zich vanzelf, pa," had ze gezegd.
Terwijl hij de rij achter zich voelt groeien, golft er paniek door hem heen. Als hij omhoog kijkt alsof daar de oplossing vandaan moet komen, schijnt het felle licht van een TL-lamp in zijn ogen. Verblind omkijkend ziet hij door het witte licht heen, iets roods zich losmaken uit de kluwen op de middenstip. Een vrouw met een rood jack negeert de rij achter hem, komt naast hem staan, glimlacht hem bemoedigend toe en zegt: "Ik moest ook even wennen aan die automaten, zal ik u even helpen?" Ze heeft dezelfde kleur ogen als zijn overleden vrouw Tineke. Ogen als een kalme grijze zee.
"Waar wilt u naar toe?" vraagt ze.
"Naar de verjaardag van onze kleinzoon", zegt hij."In Helmond".
Bedaard legt ze hem uit hoe de automaat werkt.
"En dan hier het betaalpasje inbrengen", zegt ze.
"Betaalpasje" herhaalt hij toonloos, "betaalpasje".

--Zijn betaalpasje ligt bij de bewindvoerder. "Over een paar jaar zijn we toe aan een 'schone lei verklaring' mijnheer Vollemans. Dan kunt u deze periode in uw leven afsluiten. Tot zolang krijgt u leefgeld". En met die mededeling was hij teruggegaan naar zijn ontruimde huis. Het huis waar hij bijna 40 jaar lang 'waterpas' geleefd had met Tineke.
Wat was er in hem gevaren om te reageren op een contactadvertentie? Maar het stond er zo mooi 'Marie-Louise' . Een naam als een gedicht. 'Om samen de eenzaamheid op te lossen'. Hij had genoeg moeten hebben aan de herinneringen aan zijn vrouw, de steun van zijn dochters. Maar hij had het zo koud tegenwoordig. Er was een kilte in hem komen wonen die met geen fleece te bestrijden was. Daarom had hij haar uitgenodigd. In het restaurant van de Bijenkorf. De biotoop der ouderen.
Ze had taartjes gegeten. Gebiologeerd had hij gestaard naar de plek van haar ontbrekende hoektand, waar hij een roze tongetje zag bewegen. De prikkeling die dat bij hem teweeg bracht trachtte hij uit alle macht te onderdrukken. Met haar beringde vingers en rinkelende armbanden had ze tijdens zijn vertellingen over zijn verleden meelevend zijn arm aangeraakt.

Ze voelde vaak of haar kapsel goed zat. Haar bloes drapeerde zich dan op een adembenemende manier over haar vele wulpse rondingen. In gelegenheden met lage stoeltjes, waar ze tegenover hem ging zitten, trok ze haar strokenrok wat op, zodat hij een hele middag zicht had op haar ronde knieën. Als ze voorover boog om haar koffiekopje op te nemen wasemde de luchtvlaag iets zoets, iets warms, als lauwe port met een vleugje pepermunt. Zo had Tineke geroken, die keer vlak voordat ze ziek werd . Bij de verjaardag van de oudste was ze aan de port gegaan. In haar handtasje had ze nog een kruimelige mentholsigaret gevonden, souvenir van toen ze nog rookte. Onder gelach van de kinderen had ze die opgerookt. Haar laatste. De manier waarop ze later thuis haar grijze opgestoken haar had losgegooid, stond nog op zijn netvlies gegrift. De troostende woorden die ze tegen hem sprak toen het hem niet lukte met haar te vrijen ruisten nog steeds mee in zijn bloed. "Tineke, Tineke", sneed het door hem heen, terwijl hij Marie-Louise diep in de ogen keek. Als hij van deze middagen thuiskwam keek hij verwonderd in de spiegel naar een man met een rood gezicht en een schittering in zijn ogen. Was hij dat?
Hij voerde haar elke week gebakjes en stortte zijn spraakwaterval over haar uit. Zij hield haar hoofd schuin en luisterde, legde haar hand op zijn knie en allengs wat hoger. En plotseling woonde ze bij hem in. Hij verwonderde zich over de schamele bezittingen die ze meebracht. Twee koffers kleren, armbanden, make-up, haarborstels, veel haarlak en iets roze van elastiek. Geen boeken, geen foto's, wel een cd'tje in haar handtasje van het soort waar zijn dochters naar luisterden toen die nog thuis woonden.
De eerste keer dat hij meer zag dan de knieën van Marie-Louise, was toen hij op haar verzoek de geluidsinstallatie had aangesloten in zijn slaapkamer. De cd uit haar handtasje was van Bon Jovi. De muziek vroeg erom haar behoedzaam te ontmantelen, alsof ze een bom was. Een bom met een paars korset en jarretelles waar de rek uit was. Het ontroerde hem. Bij de song 'bed of roses' was het hem gelukt van haar dood tij springvloed te maken. Ze joelde boven de branding uit. En hij was gelukkig geweest.
Als ze eens een weekendje naar haar zoon was, werd hij ziek van passie en jankte de gitaarsolo van 'bed of roses' het raam uit alsof een dozijn krolse katers hun verlangen de stad in schreeuwde. Als zij er weer was laafde hij zich gretig aan haar Tantalusbeker.

Wanneer was het eigenlijk begonnen, het spreekwoordelijke ' begin van het einde'?
Was het op een morgen dat ze samen ontbeten en hij vanwege de naar binnen schijnende zon een ongenadig zicht kreeg op haar sproeterige crêpepapierachtige decolleté, juist op het moment dat ze haar ondergebit met haar tong naar voren schoof? Was het toen hij doorzag dat ze niet meer voor hem kookte maar hem heel geraffineerd tegen etenstijd roombonbons voorzette, zodat hij verder de hele avond geen honger meer had?
Toen de cd-speler niet meer elke avond speelde? Toen ze zei dat er een computer moest komen en zij al zijn betalingen ging doen via internet? " Ik houd je administratie wel bij, schat,"had ze gezegd. "Ik heb verstand van computers". Hij sprak nooit tegen, want nog altijd waren er het gerinkel van de armbanden, haar beringde vingers, haar roze tongetje en soms haar paarse korset.

Op een morgen raapte hij zelf de post op. Incassobureau. Voor hem? Leningen?
Er werd beslag gelegd op datgene wat Tineke en hij hadden opgebouwd. Meubeltjes met liefde gekocht. De antieke kast van haar moeder, een erfstuk. Zijn huwelijk met Tineke, voor de tweede keer ontbonden.
Overal had Marie-Louise schulden gemaakt. Dure designmeubelen waren afgeleverd in een koopflat ergens in de stad. Een auto met schuifdak stond op haar naam. Apparatuur. Parfums. Kleding die hij haar nooit had zien dragen. Allemaal betaald van zijn rekening. Haar cd'tje liet ze achter.

Aangifte doen? Ze had gezworen dat ze zijn maatje was, zijn vriendin, zijn hoer zoals ze in geile nachten als de cd-speler draaide, zei. Hij geloofde haar en had bij ede beloofd dat hij haar beschermer was, iemand voor wie hij door het vuur zou gaan. Hij meende het. Ook al bleek uit onderzoek dat meer weduwnaars op leeftijd de dupe van deze Marie-Louise waren, Trojaanse trut, zoals zijn dochters haar noemden, tòch deed hij geen aangifte. Hij kòn niet kwaad op haar worden want in rillerige nachten rinkelden nog steeds de armbanden en droomde hij de kamer paars.
Hij zou voor zijn domheid boeten door de 'lijfeigene' van zijn bewindvoerder te worden. Maar als de twijfel knaagde huilde hij gruizig met de gitaarsolo mee: ´ Tineke, liefje, geef me een teken, heb ik er goed aan gedaan?" ---

"Mijnheer?". Een paar vriendelijke ogen doemen op uit rode mist.
"Hier is uw kaartje. Ik heb u even voorgeschoten. Kom, ik zal u naar de trein brengen".

Een zachte hand sluit zich om zijn elleboog .


Artisanna / Hestia, Januari 2008

Terug


Citaten jury:

Een van de aardigste aspecten van het jureren van de verhalen was weer het onderstrepen van zinnen, die ons bijzonder troffen. In dit boekje willen wij u een kleine bloemlezing niet onthouden:

.............

Een andere schrijver had een mooie beeldspraak om de geestestoestand van zijn hoofdpersonage weer te geven: Moedeloosheid genesteld in schouders waar een te ruime regenjas omheen hangt. Had hij (zij!) het daar maar bij gelaten, maar hij/zij voegde er aan toe "... als een slappe vlag in de regen." waarmee hij (zij!) zijn/haar beeldspraak ons inziens een tikkeltje te ver doorvoerde.

.............

Qua erotiek viel ook het een en ander te beleven. Wat dacht u van een al wat oudere dame die een weduwnaar zicht biedt "op haar sproeterige crêpepapierachtige decolleté, juist op het moment, dat zij haar ondergebit met haar tong naar voren schoof". Niettemin liet hij haar joelen "boven de branding uit" toen hij zich weer eens gretig laafde "aan haar Tantalusbeker".