Oktober 2007: Genomineerd voor de HC-trofee Utrecht met het hieronder staande verhaal:
Met
andere ogen
Zijn tong plakte
tegen zijn gehemelte als een slecht gelijmde schoenzool. Hij lag
op de bank in de woonkamer. Na het laatste belspelletje op tv
had hij nog een film op dvd bekeken en daarna nog lang naar het
venijnige ochtendgeblaf van de hond van zijn buren liggen luisteren.
Uiteindelijk was hij toch nog in slaap gevallen. Nu hoorde hij
door de gesloten dikke pluche gordijnen de vermanende stemmen
van moeders die hun kinderen tot spoed aanzetten. Vaag realiseerde
hij zich dat het waarschijnlijk al middag was. Nog voordat zijn
tong helemaal los was, tuimelde hij weer de bodemloze put in.
Toen hij voor de tweede keer door kinderstemmen werd gewekt, stond
hij op, zette een pak melk aan zijn mond, trok zijn regenjas aan
en ging de straat op. Hij zou er heen gaan besloot hij, naar haar
stamcafé.
Onwennig stapte hij de ongelijke stoeptreden op, aarzelde even
en duwde toen gedecideerd de klink naar beneden. In het halletje
liep hij op tegen een muur van ongeriefelijke oude geuren, een
mengeling van alcohol, sigarettenrook, ongewassen lijven en een
vleugje chloor. De gloeilamp aan het plafond verspreidde een spookachtig
licht. Linksaf ging het naar de barruimte. Het was alsof hij een
donkere bioscoop binnenstapte. Even voelde hij zich totaal gedesoriënteerd.
Het volgende moment zag hij een indrukwekkende behaarde onderarm,
steunend op iets blinkends. In lichtgekromde vingers bungelde
een geel oplichtend vaatdoekje. Een stoïcijnse kop had zich
naar het daglicht gedraaid en zag daar door het enige raam dat
de ruimte telde kennelijk iets wat boeide, want op zijn aarzelend
'goede middag', kwam geen enkele reactie.
Toen hij zich onhandig op een kruk aan de lange zijde van de bar
had gehesen en luid en duidelijk een pils bestelde, zag hij het
vaatdoekje uit de hand van de barkeeper vallen.
Sliep de man staande? Deze raapte het vaatdoekje op en in één
beweging drukte hij, met zijn massieve rug naar hem toegekeerd,
wat knopjes in. Blues vulde de ruimte. De pils werd getapt. Het
afhappen van het schuim was altijd nog het meest aangename. Hij
kon erg genieten van de uiteenspattende belletjes tegen zijn bovenlip.
De lange uithalen van de slide-gitaar op de achtergrond leken op het geluid van de haan die zijn verraad de ochtend tegemoet kraaide, die laatste nacht dat zìj naast hem sliep. Bij dit geluid bekeek hij in het ochtendlicht het slapende gezicht van de vrouw waarmee hij bijna 25 jaar getrouwd was. Haar bovenlip viel terug over de vèr vooruitstekende bovenste snijtanden. Lucht ontsnapte bij elke uitademing sissend door de opening die er tussen zat. In de rimpels rondom haar mondhoeken liep een glinsterend slijmspoortje naar beneden alsof naaktslakken er een nachtelijke paringsdans hadden uitgevoerd. De halspezen wezen als strakke koorden naar haar sleutelbeenderen. Het gaf haar iets verbetens. Haar contouren waren nauwelijks zichtbaar onder de plooien van het dekbed. Het was alsof ze alleen maar uit hoofd bestond. "Wat een magere treurigheid", dacht hij. Haar geaderde oogleden, doorschijnend als de vleugel van een witte vlinder, trilden alsof zij iets zag wat ze niet kon geloven. "Wacht maar", dacht hij "morgen ben ik van je af´. Voordat hij in slaap viel nam hij zijn scenario nog even door.
De laatste drumtoon
klonk als de smak van het dichtslaande autoportier, waarvan hij
de volgende ochtend wakker werd. Hij had zich verslapen. Zich
losmakend uit zijn droom, de haan vervloekend, was hij over haar
heen gestapt, de kraakheldere badkamer in. Het glas met sinasappelsap
dat in de keuken voor hem klaar stond, liet hij staan.
Hij vluchtte de auto in om een paar straten verderop tot ontdekking
te komen dat hij zijn ingepakte koffer vergeten was. Hij kon gelukkig
nog keren. Met bonkend hart deed hij, zachtjes, om haar niet te
wekken, de voordeur open om boven zijn Samsonite te gaan halen.
Terwijl hij de trap weer afsloop, bleef hij halverwege staan.Door
het bovenlicht in de gang had hij zicht op de aanbouw waar de
keuken was. De luxaflex voor het grote raam dat tot op de grond
doorliep, was al open. En daar zag hij haar. Ze was naakt. Ze
stond met haar magere billen tegen het design aanrecht geperst.
Door de druk puilde haar weinige vet aan weerskanten uit, waardoor
haar heupen iets vruchtbaars, iets wulps kregen. Heupen waarin
je je nagels zou kunnen zetten. Niet aan denken nu. Ze stond met
haar stakerige bovenbenen zo ver uit elkaar, dat haar geslacht
dat bij haar door haar onnatuurlijke magerte ver naar voren zat,
er zelfs op afstand, uitzag als een geslachte haring. Ze graaide
in een broodzak en knabbelde aan een droge snee. Er vielen kruimels
tussen haar armzalig uitgezakte borstjes. Ze veegde ze weg. Een
ogenblik aarzelde haar rechterhand en streek terloops over haar
tepel. Hoe kon hij daar òòit opgewonden van zijn
geraakt. Hoe was het mogelijk dat hij haar had willen onderwerpen,
toegang had willen krijgen tot haar mysterie. Niet één
keer tijdens hun lange huwelijk had ze hem geweigerd, dat niet.
Tijdens zijn gegrabbel tussen haar kippenbeentjes en zijn treurige
hoogtepunt was ze altijd beleefd gebleven. God wat haatte hij
haar met haar gevoelsarmoede. Wat deed ze de hele dag, at ze altijd
naakt in de keuken? Dit stuk vrijbankvlees. Deze godin der Dorheid.
Wat deed het er nog toe. Hìj had zijn koffer. Straks nog
even zijn brief posten.
In de stilte die
viel na de apotheose van het bluesnummer was de piep van de deur
duidelijk te horen.
Er kwam iemand binnen die met veel omhaal zijn jas uitdeed en
ondertussen een populair deuntje floot. Alsof er verder geen plaats
was, ging de man op de kruk naast hem zitten. Hij werd toegeknikt
en begroet met een opmerking over het weer. "Twee bier, Tim",
riep de nieuwkomer tegen de barkeeper. Ook eentje voor mijnheer
hier, want ik drink niet graag alleen. Ik heet Fred", zei
de man in één adem.
"Proost Fred, mijn naam is Jacques".
Het werd steeds voller in de zaak. Een blonde vrouw wrong zich
achter hen langs. Als één man draaiden zij zich
om om haar na te kijken. Toen de vrouw zich onverwacht omkeerde,
ving hij haar blik en keek hij kort in een diep spottend grijs.
Zó had
Simone gekeken toen hij met zijn koffer bij haar op de galerij
stond. Met een gevoel van opluchting had hij eerst zijn brief
op de post gedaan en daarna bij haar aangebeld. Zijn nieuwe leven
begon hier, bij zijn Simone. Het duurde even voordat er werd opengedaan.
Ze droeg een frivole peignoir die hij niet kende. Ze hield de
kraag van de dunne stof met één hand onder haar
kin dicht , alsof hij de eerste beste collectant was. Bij haar
knieën viel het textiel open en verlangend dacht hij aan
de warme plek waar haar benen bij elkaar kwamen. "Het is
toch niet wat ik denk?", vroeg ze spottend met een blik op
zijn koffer. "Jawel ik kom bij je wonen, dat wilde je toch
graag?"
"Schatje dat heb je echt verkeerd begrepen", zei ze
met schelle stem. "Je moet nooit geloven wat een vrouw op
haar hoogtepunt roept".
"Zijn er problemen Simone?", riep een mannenstem.
Een man van een jaar of 35, gekleed in boxershorts en een indrukwekkende
sixpack stond plotseling achter haar. Een blik was genoeg.
Als een geslagen hond verliet hij de galerij om zijn intrek in
een hotel te nemen.
"Wat doe
je voor de kost?", vroeg Fred dwars door de nieuwe blues
heen.
"Ik ben architect", riep hij terug.
"Daar zie je niet naar uit", schreeuwde zijn buurman.
'Natuurlijk niet', dacht hij bij zichzelf terwijl hij beschaamd langs zijn driedagenbaard raspte en zijn haren als gekookte mihoen aan zijn schedel voelde kleven. Hij geloofde zelf ook niet meer dat hij iemand was. Toen hij na twee weken hotel thuis de sleutel in het slot stak, kreeg hij de deur bijna niet open, zoveel post lag er in de gang. Toen hij de stapel opnam dwarrelde zijn aan háár gerichte brief voor zijn voeten. Op het aanrecht stond een glas groene schimmel. Een halve zak brood lag daar als getuige van iets wat hij nog niet kon bevatten. Totdat hij haar briefje zag. Het was kort en duidelijk. Ze was weg. Hij mocht alles houden.
"Hey Tim",
hoorde hij zijn buurman roepen, wijzend naar een ansichtkaart
die achter de stijl van een hangend buffetkastje gestoken was,
"heb je post?"
"Ja, zei hij, "vaste klanten sturen me altijd een kaartje.
Van Nijntje. Ze heeft het erg naar d'r zin daarginds. Ze komt
nooit meer terug".
"Een verlies voor de zaak, Tim", zei Fred. "Geef
ons nog wat en doe er wat van die lekkere blues bij, het is zo
stil hier!".
Toen zijn bulderende lach was weggeëbd, kwam er iemand binnen.
Het was een zwarte jongen. In het halfduister blonk het wit van
zijn ogen op. Toen ze terloops omkeken, schitterde een glimlach
hen tegemoet. Soepel als een panter gleed hij achter hen door.
Hij ging naast de blonde zitten. De barkeeper wreef nog maar eens
met zijn doekje over de tapkraan.
"Even aardappels afgieten", zei Fred, terwijl hij behendig
van de kruk wipte.
Vanaf een afstandje zag hij hoe Fred de zwarte jongen joviaal
op zijn schouders tikte, hem op de ansichtkaart wees en iets influisterde.
In de gebaren die Fred maakte zag hij vertaald wat de barkeeper
zojuist gezegd had. "Ze komt nooit meer terug". Fred's
'nooit' werd met een uitwissend gebaar van zijn rechterwijsvinger
ondersteund, waarna hij met de hand aan de gulp naar het mannentoilet
ijlde.
Als in slowmotion zag hij de jongen van zijn kruk afglijden en
in de nauwe doorgang tussen bar en muur op zijn hurken zakken,
met zijn rug tegen de verwarming aan. Hij zag hoe deze zijn handen
voor zijn ogen sloeg en ritmisch zijn bovenlichaam heen en weer
wiegde.
Hij heeft er nooit een verklaring voor gezocht waarom hij naar
de jongen toeliep, op zijn knieën naast hem ging zitten en
troostend een arm om zijn schouders legde. Hij zag de tranen van
de jongen tussen de bruine slanke vingers door druppen, langs
zijn hoekige kin, voorbij zijn sleutelbeen, zijn felgekleurde
bloes in. De jongen haalde zijn handen weg. De schaduw van de
barlamp maakte vreemde tekeningen op het zwarte gezicht. Mysterieuze
tekens, die deden denken aan rituelen, aan iets vaags en tegelijkertijd
iets groots, iets wat hij niet kon bevatten. "Huil je om
de ansichtkaart?", vroeg hij troostend.
Tussen twee snikken door haalde de jongen zijn beurs tevoorschijn,
klapte hem open en toonde hem een foto. Daar stond ze, in het
plastic hoesje van de zwarte jongen: zijn vrouw, schaars gekleed
voor het door hem ontworpen keukenraam, het raam waardoor hij
haar voor het laatst zag. Ze lachte in een onbekende camera met
een overgave die hij nooit eerder bij haar zag. Ze had iets smeulends
in haar ogen.
"Deze vrouw voor mij is mooi", zei de jongen krom.
"Ja", zei hij "deze vrouw voor mij is mooi".
Als een blind paard strompelde hij terug naar zijn kruk.
Met een doffe
klap smakte hij zijn voorhoofd op de bar. In de verte hoorde hij
het kraaien van een haan.
-.-.-.-
Artisanna, juni 2007